Ik weet het ni, maar het interesseert mij ni, want ik heb het theorie-exaam al achter de rug
Om toch mijn gigantische medelijden met jullie een beetje uitdrukking mee te geven: hier mijn vragen:
1)Geef definitie van continuitet en van compactheid, en geef (nog ni bewijze) alle stellingen die met beide verband houde. OPL: alles van 4.17 tot en met 4.20. Van het eerste vroeg hij nog een tegenvoorbeeldje (kon ik ni, dus weetk de oplossing ni van) en van de laatste het bewijs (zie da ge da goe doorhebt van die deelrij in een deelrij).
Bijvraag: definitie van een nieuw begrip: f adherent continu <=> functie van adherente rij blijft een adherente rij (cfr cauchy continu). de vraag was: Waarom werd dit begrip ni ingevoerd in de cursus? Antwoord: omdat het equivalent is met continuïteit. En dit antwoord moest ik zelf bewijzen (alleen maar voor pijl C => AC gelukt, ni voor de pijl trug, bewijs zie vanonder.)
2) Geef (voor f: Rn -> Rp) definitie van (cont.) afl'baarheid, (cont.) partieel afl'baarheid, en (cont.) diff'baarheid, en alle implicaties en equivalenties ertussen:
Code: Select all
CD <-> CA <-> CPA
| | |
\ / \ / \ /
D -> A -> PA
en bewijs de pijl D -> A.
3) Definieer functies van begrensde variatie (incl de hele definitie van totale variatie van een functie op (a,b)) en bewijs dat deze functies allemaal riemann-integreerbaar zijn
Bewijs vraag 1: C => AC:
stel f is continu en (xn)n --| x (rij xn adhereert aan x)
=> er bestaat (xkn)n --> x
=> (f(xkn))n --> f(x) (want f continu, is ergens een stelling in de cursus)
=> (f(xn))n --| f(x)
=> f AC